Ga naar de inhoud

Werkwoorden

Nederlandse werkwoorden

’t ex-kofschip regel voor de verleden tijd

Bij de ’t ex-kofschip regel voor het vervoegen van Nederlandse werkwoorden moet je met twee voorwaarden rekening houden:

  1. Alleen voor de verleden tijd en het voltooid deelwoord. De tegenwoordige tijd vervoeg je met stam of stam+t voor alle werkwoorden, behalve de zes bijzondere of erg onregelmatige Nederlandse werkwoorden.
  2. Alleen voor zwakke Nederlandse werkwoorden. De sterke en onregelmatige werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd en krijgen geen te/ten of de/den achter de stam.
Lees verder »’t ex-kofschip regel voor de verleden tijd

Weet je alle acht tijden van de werkwoorden in het Nederlands?

De Nederlandse taal kent in totaal acht werkwoordstijden. Twee tijden maak je met alleen het werkwoord: de onvoltooid tegenwoordige tijd (ik speel, ik begrijp) en de onvoltooid verleden tijd (ik speelde, ik begreep). Voor de andere zes werkwoordstijden in het Nederlands heb je een of meer extra werkwoorden nodig: ik heb gespeeld, ik zou begrepen hebben etc.

Lees verder »Weet je alle acht tijden van de werkwoorden in het Nederlands?

Tegenwoordig of onvoltooid deelwoord van een Nederlands werkwoord

gloeiend staal als voorbeeld van een tegenwoordig deelwoord, van werkwoord gloeien, in de Nederlandse taal

Met deze vorm van een werkwoord geef je aan dat iets nu gebeurt of zich nu in een bepaalde toestand is. Je gebruikt het tegenwoordig deelwoord alleen in zinnen die in de onvoltooid tegenwoordige of onvoltooid verleden tijd staan. Daarom noem je het ’tegenwoordig’ (of: onvoltooid) deelwoord; als de handeling al afgelopen is of de toestand niet meer bestaat, gebruik je het voltooid deelwoord (of: verleden deelwoord).

Lees verder »Tegenwoordig of onvoltooid deelwoord van een Nederlands werkwoord
Top