Alle Nederlandse werkwoorden eindigen op -en, behalve deze zes:
doen | ik doe | jij doet | zij heeft gedaan |
gaan | ik ga | jij gaat | zij is gegaan |
slaan | ik sla | jij slaat | zij heeft geslagen |
staan | ik sta | jij staat | zij heeft gestaan |
zien | ik zie | jij ziet | zij heeft gezien |
zijn | ik ben | jij bent | zij is geweest |